Zomermuziek (een stadsgedicht)
Wij horen ze ook, die snijdende trompetten
die schetterende falsetten
die bas, die trommels
en die zingende meisjes
die, de chocoladefabriek verlatend
bevrijd van het juk
van literatuur
dansend door de straten gaan.
Hoor de straten meezingen van blijdschap,
hoor de honden in de nacht
schreeuwen van verdriet.
hoor de krekels
verstopt in het Steinse Groen
waar we er geen een van zien
hoor het ritme tikken van het zweet
in de straten op de huizen,
in de kerken achter het biechtgestoelte
waar we nooit meer komen.
Voel de adrenaline,
ruik de dikke zomer,
voel je hart al sneller kloppen,
voel je bloed al sneller pompen,
voel dat je dansen moet!
Het gras is groen onder onze voeten
en de lucht heeft nu nog alleen maar
een paar witte vlekken waar we ons
geen zorgen over hoeven te maken.
De wereld is opengebarsten
en het sap uit de grond dringt
zich met grof geweld door
de takken van de bomen.
Zie kinderen dansen door de straten
onbeschaamd, onbezorgd,
ongegeneerd dansen in hun hemd.
de lente had schijnbaar haast een zomer te maken.
Kinderen willen zo graag snel groot worden
en eenmaal groot geworden
willen we zo graag weer klein zijn.
Het is heet
de trage zware baslijn van dit zomerlied
schept een band tussen mensen
en halfnaakt en aangeschoten
vleien we ons tegen elkaar aan op terrassen
en onder Parkbomen.
we ruiken het in de lucht.
De ritmesectie zijn wij zelf.
De muggen de stekers, de wespen, de bijen
die ons ons eigen ritme laten klappen.
Hoor de snerpende gitaren van
de automaten die volle wolken fijnstof
uit hun achterste braken
en de pauken van de bussen en de vrachtwagens
terwijl in de schemer zwaluwen in de lucht
de wereld, de stad, en de muziek van een zomernacht
onder zich als volleerde dirigenten
de zomermuziek
voorzien van het juiste tempo.